Ik vind de ochtend zo mooi. Vooral in de lente of zomer wanneer het veel eerder licht is. Alles is puur, onaangeroerd. Een nieuwe ronde met nieuwe kansen. Maar vooral rust. Als het niet te koud is, ga ik ’s morgens graag naar buiten. Kijkend naar hoe alles en iedereen wakker wordt. De vogels zijn als eerste, veel eerder dan ik. Ze verbreken de stilte van de nacht. Vroeger bleef ik eens in de zoveel tijd bij mijn opa en oma slapen. Die wonen een straat verder. Die ochtenden waren heel fijn, want ze deden alles zo rustig en bewust. Hadden zelfs hele routines; toen de hond er nog was ging opa met haar wandelen, bracht daarna oma ontbijt op bed, at zelf beneden ook wat en ging de krant lezen. Oma ging een paar ochtendoefeningen doen om de stramheid tegen te gaan en daarna kwam ze gewassen en wel beneden. Ikzelf kreeg daar weinig van mee, want rond die tijd lag ik natuurlijk nog lekker te pitten, net zoals mijn broer. Ik werd meestal wakker van de duiven van een paar huizen verderop. Het geluid van die beestjes koppel ik nu standaard aan deze tijd. Wanneer ik beneden kwam kregen we een ontbijt die niet mis zou staan in een vijf sterren hotel. Niet verdiend – toen ik jonger was, was ik een kreng – wel gekregen. Meestal was ik daarna in de tuin te vinden. Die is trouwens fijn, ze wonen in een prettige buurt.
Ik hou van de ochtend, maar ook van de avond. Of beter gezegd; nacht. Ik kan als het moet tot de vroege uurtjes opblijven. De nacht is mooi en veilig. Toch ben ik denk ik liever een ochtendmens, omdat deze me het meeste hoop geeft. Het wordt ten slotte niet voor niks elke dag weer licht.